Wil je als schrijver een bijdrage leveren, neem contact op met de redactie. Je krijgt dan van ons een bericht wanneer je kunt beginnen met schrijven. We verwachten van je dat je het vervolg van de roman dan binnen twee weken aan ons mailt. Voeg er ook een zeer beknopt CV-tje aan toe.

Omdat wij naast professionele schrijvers ook beeldend kunstenaars uitnodigen om deel te nemen aan het schrijven, zal niet iedereen een Harry Mulisch of Nicci French zijn. Het doel van deze Toendra roman is niet om een literair werk te maken dat in stijl en vorm een eenheid is, maar om samen een mooi, spannend verhaal te schrijven. Een werk dat leuk en plezierig is om te lezen. Het gaat vooral om de verrassende wendingen die iedere deelnemer er aan weet te geven!!! Iedere deelnemer is dus vrij om in zijn/haar eigen stijl en idioom te schrijven. Kortom: schrijven met je hoofd èn je hart.

Het is de opdracht aan de deelnemers om het verhaal verder te schrijven, er spannende wendingen aan te geven, het tot een boeiende climax te brengen. Maar schrijf er geen einde aan, want deze roman heeft geen einde, net zoals de kunst het eeuwige leven heeft!

zondag 1 februari 2009

HOOFDSTUK 4


‘Toeval bestaat niet’ flitste het door haar hoofd. Volgens de wet van Bell komt een spraak en luister verbinding tot stand als aan de ene kant elektromagnetische stromen worden uitgezonden en deze aan de andere kant worden toegelaten. In de spiritualiteit gelden andere wetten. Zij had hem gebeld! Hij had alleen de wet van Bell toegepast om te antwoorden.
‘Paul..?’
‘Godzijdank kan ik je bereiken. Weet jij waar Thomas is?’
Die korte zin werkte bij Ella als het aansteken van een korte lont in een kruitvat vol ingehouden woede. Weg waren alle rustgevende gedachten van de meditatie oefening. Sissend smolten de herinneringen en reflecties van nog geen vijf minuten geleden. Het vuur had het ontstekingspunt bereikt.
‘Lul, klootzak, moet je me daarvoor bellen of ik zou weten waar die andere kleinzerige, miezerige nietsnut zich waar ter wereld ook ophoud. In Timboektoe nou goed! En wil je weten hoe het met hem gaat? Goed, heel goed! Hij wentelt zich in de stront, is kakkerlak met de kakkerlakken en neukt zich de syf aan al die kakkerlakhoeren. En jij, jij moest hem daar maar eens gauw gezelschap gaan houden!’ Ella hapte naar adem. ‘Je denkt toch zeker niet dat ik mij nog één seconde bezighoud met dat miezerige bestaan van jullie? Wat wil je, waarom bel je me? Moet je geld? Wil je neuken? No way Paul Vrelex.’
‘Ella!’
‘En dan nog wat’, onderbrak ze hem, klaar om meteen na haar woorden het gesprek te deleten. ‘Als je het nog één keer in die verteerde kop van je haalt om mij lastig te vallen dan…dan…’
Paul maakte van dat moment van twijfel onmiddellijk gebruik. Met opgewekte stem riep hij uit: ‘Ella, het gaat dus goed met je!’
‘Het gaat helemaal niet goed, lul!’ Ze zweeg en ademde zwaar. Hij zweeg eveneens en zijn oren slurpten elk geluid wat de elektromagnetische stromen in fracties van seconden vanaf de andere kant van de wereld naar hem transporteerden.
‘Waar ben je?’ klonk het met een klein stemmetje.
En meteen daarop was zijn antwoord raak: ‘bij jou’.
Even was Ella in de war. ‘Hoezo, ben je hier in Amerika, in New York?’
‘Nee suffie, mijn gedàchten zijn bij jou. Ik zit in Frankrijk, ergens aan de Normandische kust in een of ander kutdorp.’
‘Wat doe je daar dan?’
‘De eenzaamheid opzoeken, zonden overdenken, het geluk hervinden, inspiratie en al die shit meer.’
‘Is dat daar niet met die hoge kliffen? Je gaat me niet vertellen dat je aan de rand daarvan hebt lopen balanceren.’ Paul zweeg dramatisch.
‘O God, je…’
Hij onderbrak haar snel. ‘Welnee, die verteerde kop van mij is nog steeds in staat om helder te denken hoor. Heel helder. En als jet het wilt weten: ik ben alleen.’
Hij zei dat omdat hij wist dat zo’n opmerking heel belangrijk was voor haar. Maar daardoor ook voor zichzelf. Ella had die vraag toch wel gesteld maar hij was haar voor. Als hij in gezelschap van wie dan ook zou zijn, had zij niet het gevoel dat ze hem helemaal voor zichzelf had. Dat beïnvloedde haar stemming en datgene wat ze ging zeggen. Beleefde antwoorden, afstandelijk geklets over ditjes en datjes van Donald Duck en een nietszeggend slotakkoord in de trant van ‘nou we spreken elkaar maar weer eens, doei.’ Nu dus niet. New York – Normandië en daartussen het ruisen van de oceaan, van de elektromagnetische stromen, van de eenzaamheid van twee verwante zielen. Verwant? Hoezo? Haat en liefde, storm en luwte, aan en uit en weer uit en nog maar eens aan. Vreemdgaan om te bewijzen, te kwetsen, om te treiteren, ja zelfs een keer om te besmetten. Ziek was dat. Iedere keer was elke kwetsuur die ze elkaar aanbrachten het zogenaamde definitieve einde van de relatie. Hun zielen moesten er rauw uitzien van de littekens die erop waren gekerfd. Andere relaties die ze daarna krampachtig versierden om elkaar maar te laten weten hoe ‘gelukkig’ ze nu wel waren, hielden nooit lang stand. Waren niet opgewassen tegen de passie, het tegenspel, de fantasie of de grilligheid van zowel Ella als Paul. Wat is dat toch met kunstenaars? Waarom kunnen die niet gewoon het leven leven zoals het is bedoeld? Vanwaar die eeuwige onrust? Maar als je dan een relatie krijgt met iemand die net zo is als jij klopt het ook weer niet. Hij had het er eens met Thomas over gehad. Half dronken en apestoned zag hij het licht. ‘Als we alleen zijn, zijn we eenzaam. Hebben we een relatie worden we na verloop van tijd nog eenzamer. Geld voor de hoeren hebben we niet. Weet je wat voor ons de beste oplossing is? We halen zo’n onderdanige baboe uit een ver land en die bombarderen we tot kernvrouw. Die regelt alles en zorgt dat we niets te kort komen. Is niet jaloers en zeurt niet. En voor de rest neuken we onze lul in het rond. Daar gaat het toch allemaal om? We willen vastigheid, verzorging, maar we willen ook alle andere neuke dingen van het leven. Bij die woordspeling schoot Thomas onbedaarlijk in de lach. Hij proestte het uit en was ronduit vervuld van zijn geestverruimde levensfilosofie van de koude kermis. Paul moest er niet om lachen. Toen niet en nu niet. Maar soms dacht hij er wel aan dat dat wel een oplossing zou kùnnen zijn.
‘Ben je er nog,’ klonk het uit New York.
‘Ja, mijn gedachten dwaalden af.’
‘Die van mij ook.’
‘Waar dacht je dan aan,’ wilde Paul weten.
‘Laat maar.’
Paul voelde een kort moment van ergernis. Altijd dat typisch vrouwelijke ‘laat maar!’ En dan moet de man natuurlijk net zo lang touwtrekken totdat ze eindelijk vertelt wat ze dacht. Nou, daar had hij op dit moment geen zin in. Hij hernam het gesprek.
‘Ik vroeg naar Thomas om iets neutraals te zeggen tegen je. Weet ik veel wat je aan het doen bent nu. Het gaat niet om hem.’ Toen, met een enigszins zakelijke toon: ‘Waar ik je voor belde…’

Roy Grünewald