Wil je als schrijver een bijdrage leveren, neem contact op met de redactie. Je krijgt dan van ons een bericht wanneer je kunt beginnen met schrijven. We verwachten van je dat je het vervolg van de roman dan binnen twee weken aan ons mailt. Voeg er ook een zeer beknopt CV-tje aan toe.

Omdat wij naast professionele schrijvers ook beeldend kunstenaars uitnodigen om deel te nemen aan het schrijven, zal niet iedereen een Harry Mulisch of Nicci French zijn. Het doel van deze Toendra roman is niet om een literair werk te maken dat in stijl en vorm een eenheid is, maar om samen een mooi, spannend verhaal te schrijven. Een werk dat leuk en plezierig is om te lezen. Het gaat vooral om de verrassende wendingen die iedere deelnemer er aan weet te geven!!! Iedere deelnemer is dus vrij om in zijn/haar eigen stijl en idioom te schrijven. Kortom: schrijven met je hoofd èn je hart.

Het is de opdracht aan de deelnemers om het verhaal verder te schrijven, er spannende wendingen aan te geven, het tot een boeiende climax te brengen. Maar schrijf er geen einde aan, want deze roman heeft geen einde, net zoals de kunst het eeuwige leven heeft!

zaterdag 4 april 2009

HOOFDSTUK 6

In de ruigheid van de Normandische kust herkende Paul zijn diepe verlangen. Dat verlangen zat zo ver weggestopt dat hij er van schrok. God, wat was het lang geleden dat hij hieraan had gedacht. Zittend op de rots boven een klif, uitkijkend over de ruige zee, zijn kraag hoog opgeslagen, dacht hij aan toen – toen hij een jonge man was, een leven voor zich had, de kunst met de grote K een droom was die was uitgekomen en hij zich zag hangen in de grootste galeries van de wereld, ja, toen. Toen had hij het verlangen gehad. Het verlangen had hem heel lang gevolgd. Waar hij ook was, wat hij ook deed, het verlangen diende zich altijd wel aan. Dat was mooi. Mensen die verlangen hebben, leven; ze leven ergens naartoe. Dat hij nu, juist nu, aan dat verlangen dacht... Dit was te bizar voor woorden. Zwijgen dus maar. Kijken naar de ruige golven. Zo overdacht Paul de laatste jaren. Hier was hij neergestreken, meer dood dan levend. Het verlangen had hem al lang losgelaten. Drank, drugs en seks hadden het verlangen op de vlucht doen slaan. God, wat was hij diep gegaan. Hij had gelachen, ja, maar waar ging het over… En vooral: waar ging het naartoe. Naar Nergensland, bij Verweggistan.
Paul dacht aan Madeline, Ella, Thomas en al zijn vrienden. Wat was hij een klootzak geweest om al die liefde te vernietigen. Door zijn gedrag had hij mensen van zich vervreemd, weggejaagd als vogels rond het korenveld. ‘Waar is mijn verlangen gebleven’ hoorde hij zichzelf schreeuwen tegen de wind in. Niemand die hem hoorde. Dat was maar beter ook, want eigenlijk had hij niets te zeggen. Een mislukte kunstenaar en een mislukte levenskunstenaar. Dat was hij.
Het verlangen drong zich opnieuw op. Hoe was het te omschrijven? Ja, de woorden stroomden zijn hoofd binnen. ‘Mensen raken’. Dat was het. Hij wist altijd al dat hij mensen kon raken met zijn kunst, met zijn woorden. Als iemand naar zijn kunstwerk keek, gebeurde er vaak iets. Men was geroerd, het sprak. En als hij vertelde, luisterde men en liet men zich raken. De droom die hij had, was dat hij het mooiste in mensen zou raken zodat ze zich beter zouden voelen dan voordien. Kijkend naar zijn kunst zou er iets geraakt worden waardoor de liefde zou gaan stromen. Dat hij dat verlangen had gehad, was bizar. Juist hij. Wat was er gebeurd? Hij had het tegenovergestelde gedaan. Met zijn woorden had hij de mensen weggejaagd en vrienden van zich vervreemd. Met zijn werken had hij afschuw opgeroepen en angst gezaaid. Hoe had het zover kunnen komen?

Op dat moment brak de zon door. De hoge golven werden verlicht en de warmte van de zon raakte Paul. Verstard bleef hij zitten. ‘Dit lijkt een teken’ zei hij hardop. Nu ging hij nog zweven ook. Maar er gebeurde iets. Hij werd geraakt. Jawel, Paul Vrelex werd geraakt. De eens zo succesvolle kunstenaar werd zacht alsof hij zojuist het licht had gezien.
‘Kan het nog?’ vroeg hij zich af. ‘Kan ik nog mijn verlangen leven?’
Net toen hij op wilde staan, verscheen er een oudere man naast hem. Het was een man van midden 60, grijs baardje, alpino op het hoofd, een lange jas als bescherming tegen de wind. ‘Wat is het hier mooi,’ stelde de man. ‘Als je het kunt zien tenminste.’ Paul knikte alleen maar. ‘De meeste mensen kijken wel, maar zien niets,’ ging de man verder.
‘Wat zie ik niet?’ vroeg Paul.
‘Jij niet alleen, de meeste mensen kijken wel, maar zien het niet. Kijk nu eens naar de golven. Wat zie je?’ ‘Ik zie dat ze hoog zijn, het geeft een mooi geluid. Heftige slagen, de kracht.’ Mooi, maar wat ZIE je?’ Paul keek de man niet begrijpend aan. Onverstoorbaar vertelde de man: ‘Je ziet de zon, die staat voor de vaderlijke kracht. De zon breekt door op een moment dat jij je leven overdenkt en inziet dat je verlangen vergane glorie is die nooit gerealiseerd is. De zee staat voor de eeuwige stroming, want het stopt nooit. Het is de aantrekking van moeder maan die de golven doet ontstaan. En als je dan net het inzicht krijgt, komt de zon tevoorschijn. Wat denk je daarvan?’ Stomverbaasd keek Paul de vreemde man in de ogen. ‘Hoe weet hij dat?’ dacht Paul. ‘Wie ben jij?’ stamelde hij. De man gaf niet eens antwoord. Hij wachtte op wat Paul zou zeggen. Razendsnel gingen Pauls gedachten heen en weer - Wat gebeurt hier in Godsnaam? Sta je net je leven te overdenken, zie je wat voor zooitje je ervan gemaakt hebt en dan komt er een man die alles schijnt te weten wat jij denkt. Verbazingwekkend. Erger nog, angstaanjagend. Maar de angst verdween om plaats te maken voor een innerlijke rust. Hier sta je, dacht hij. Ik sta op een klif aan een ruige zee en ontdek dat mijn leven een klerezooi is en dat ik iedereen die me dierbaar was geschoffeerd heb en van me weggeduwd heb. En dan ontdek ik een oud verlangen. Het verlangen om mensen te raken. En dan komt er een vreemde verschijning die mij raakt. Oké, toeval bestaat dus niet. Paul keek in zijn leven en zag. Hij zag waar het om ging. ‘Ik moet terug naar de moederliefde,’ stamelde hij terwijl hij direct besefte dat hij nu wel erg zweverig klonk. De man zweeg. Paul nam weer het woord. ‘Mijn moeder wilde me zoveel geven, maar ik heb het geloof ik niet erg willen ontvangen.’ ‘Je mag je moeder dankbaar zijn voor haar geduld, want jouw verlangen komt daar vandaan. Zij was het die jou steeds raakte, die er was als je het niet meer zag zitten, toen je eerste liefde je liet staan en toen je van school gestuurd werd. Ze was er ook toen je eerste kunstwerk naar school gebracht moest worden en je enthousiaste reacties kreeg. Je moeder ben jij vergeten, maar zij jou nooit.’ Paul zag de golven en voelde de kracht van zijn moeder. Wat zou ze teleurgesteld zijn geweest als ze dit bij leven had meegemaakt en zijn teloorgang had moeten volgen. Dat mag niet, besefte Paul. Hij keek naar de zon en voelde de kracht en warmte van zijn vader. Hij begreep dat het nog niet te laat was. Hij voelde een enorme drang om alle kleren die hij nu had te verbranden, alle ellende van zich af te spoelen en alle mensen die hij pijn had gedaan nu te gaan bellen. ‘Wie ben jij?’ vroeg hij de man. ‘Ik ben iemand die niemand heet,’ zei de man, waarna hij zich omdraaide en wegliep. Binnen twee minuten was hij achter de heuvel verdwenen en stond Paul helemaal alleen op de klif. Het leek alsof de man er nooit was geweest. ‘Shit,’ was alles wat hij kon stamelen.

Willem Jan van de Wetering